
Jurisprudentie
BD0522
Datum uitspraak2007-12-21
Datum gepubliceerd2008-04-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/5240 BESLU
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-04-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/5240 BESLU
Statusgepubliceerd
Indicatie
Rechtmatigheid tijdelijke sluiting seksinrichting. De rechtbank vernietigt het besluit wegens een onvoldoende zorgvuldige voorbereiding en wegens een motiveringsgebrek.
Uitspraak
Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/5240 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
De besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [A. B.V.]. en [B. B.V.]., beide statutair gevestigd te
[plaats A.], eiseressen,
en
de burgemeester van Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 16 april 2003 heeft verweerder besloten tot tijdelijke sluiting van de seksinrichting [adres B.] voor de duur van een maand.
Bij brief van 22 april 2003 is daartegen door eiseressen bezwaar gemaakt.
Tevens is bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Bij uitspraak van genoemde voorzieningenrechter van 5 juni 2003 (AWB 03/1694 BESLU) is dat verzoek afgewezen.
Bij besluit van 6 augustus 2003 heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit hebben eiseressen bij brief van 10 september 2003 bij de rechtbank beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 11 oktober 2004 (AWB 03/3824 BESLU) heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Tegen die uitspraak hebben eiseressen bij brief van 19 november 2004 hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling).
Bij uitspraak van 18 januari 2006 (200409414/1; LJN: AU9823) heeft de Afdeling het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van deze rechtbank van 11 oktober 2004 (AWB 03/3824 BESLU) vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van verweerder van 6 augustus 2003 vernietigd en verweerder veroordeeld tot betaling aan eiseressen van haar proceskosten en vergoeding van het griffierecht, onder aanwijzing van de gemeente Den Haag als rechtspersoon die deze kosten aan eiseressen dient te betalen.
Bij uitspraak van gelijke datum (200409413/1; LJN: AU9822) heeft de Afdeling in het hoger beroep van eiseressen inzake de waarschuwing van
20 februari 2003 de aangevallen uitspraak van deze rechtbank van
11 oktober 2004 (AWB 03/3823 BESLU) bevestigd.
Naar aanleiding van de vernietiging van zijn besluit van 6 augustus 2003 heeft verweerder de stukken andermaal om advies voorgelegd aan de Adviescommissie bezwaarschriften (verder: de commissie).
De commissie heeft verweerder in haar advies van 18 april 2006 geadviseerd het bezwaar van eiseressen ongegrond te verklaren en het primaire besluit in stand te laten.
Bij besluit van 15 mei 2006 heeft verweerder conform het advies van de commissie het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 26 juni 2006, bij de rechtbank ingekomen op 26 juni 2006, hebben eiseressen daartegen bij de rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend alsmede een verweerschrift bij brief van 25 juli 2006.
Het beroep is op 14 november 2007 op zitting behandeld.
Eiser is verschenen bij [...], bijgestaan door mr. W.G.H. van de Wetering, advocaat te Rijswijk.
Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigden mevrouw mr. S. Jurada en mevrouw drs. C.J.M. Hofmans.
Motivering
1. De rechtbank gaat uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten.
Eiseressen exploiteren een seksinrichting aan de [adres B.] te Den Haag op basis van een exploitatievergunning van verweerder, verleend bij besluit van 10 september 2002. [A. B.V.] verzorgt de horeca-activiteiten, [B. B.V.]. treedt op als kamerverhuurbedrijf.
In het kader van de controle op de bedrijfsvoering hebben enkele toezichthouders op 14 februari 2003 een controle verricht in de seksinrichting. Daarbij is een controle gehouden op de identiteitspapieren en verblijfsdocumenten van de op dat moment in de seksinrichting aanwezige prostituees. Naar verweerders oordeel is van de zijde van eiseressen aan die controle onvoldoende medewerking verleend. Naar aanleiding van de bij proces-verbaal gerelateerde bevindingen van die controle heeft verweerder
bij brief van 20 februari 2003 aan eiseressen meegedeeld dat naar zijn oor- deel sprake was van inadequaat beheer en dat hij bestuurlijke maatregelen zou overwegen, indien de toezichthouders bij een volgende controle in de seksinrichting wederom in hun functioneren zouden worden belemmerd.
Bij brief van 14 maart 2003 hebben eiseressen tegen die waarschuwing bezwaar gemaakt.
Op 19 maart 2003 heeft opnieuw een controle plaatsgevonden in de seksinrichting aan de [adres B.]. Bij deze controle zijn in de inrichting drie prostituees aangetroffen met de Litouwse, de Braziliaanse respectievelijk de Sierra-Leoonse nationaliteit, die in Nederland geen arbeid mochten verrichten. Deze laatstgenoemde prostituee gaf aan het slachtoffer te zijn van mensenhandel en daarvan aangifte te willen doen.
Verder is een probleem ontstaan over de aanwezigheid van de in de exploitatievergunning genoemde bedrijfsleider.
Deze bevindingen zijn door de politie Haaglanden in een proces-verbaal gerelateerd en aan verweerder gerapporteerd.
Op grond van deze bevindingen heeft verweerder bij besluit van 16 april 2003 besloten tot sluiting van de seksinrichting voor de duur van een maand, ingaande 23 april 2003. De sluiting is feitelijk ingaande 9 juni 2003 geëffectueerd, nadat de door eiseressen verzochte voorlopige voorziening bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 5 juni 2003 was afgewezen.
Eiseressen hebben tot in hoogste instantie geprocedeerd over de rechtmatigheid van de waarschuwing van verweerder van 20 februari 2003 en van verweerders besluit tot tijdelijke sluiting van de seksinrichting voor de duur van een maand van 16 april 2003.
Deze beide procedures hebben geleid tot twee uitspraken van de Afdeling van 18 januari 2006.
In de uitspraak met nummer 200409413/1 (LJN: AU9822) heeft de Afdeling beslist dat verweerder op goede gronden het bezwaar van eiseressen tegen de gegeven waarschuwing niet-ontvankelijk heeft verklaard, aangezien een waarschuwing als hier aan de orde niet gericht is op rechtsgevolg, zodat zij niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De aangevallen uitspraak van deze rechtbank van 11 okto- ber 2004 (AWB 03/3824 BESLU) werd in verband daarmee, met verbetering van gronden, bevestigd.
In de uitspraak met nummer 200409414/1 (LJN: AU9823) heeft de Afdeling geoordeeld, dat, nu tegen een waarschuwing geen rechtsmiddelen openstaan, de bezwaren van eiseressen tegen de waarschuwing ten volle hadden moeten worden betrokken bij de heroverweging in bezwaar van het besluit tot sluiting van de seksinrichting. Van een dergelijke integrale heroverweging van het besluit tot sluiting, waarbij de bezwaren van eiseressen tegen de waarschuwing ten volle waren betrokken, is de Afdeling uit de stukken niet gebleken, zodat (onder meer) verweerders beslissing op bezwaar van
6 augustus 2003 is vernietigd.
2. Naar aanleiding van deze vernietiging heeft verweerder in het thans bestreden besluit van 15 mei 2006 opnieuw op het bezwaar van eiseressen van 22 april 2003 beslist.
Partijen verschillen van opvatting over de vraag of verweerder heeft kunnen volstaan met het vragen van een aanvullend advies over de rechtmatigheid van de waarschuwing van 20 februari 2003, zoals door verweerder is betoogd onder verwijzing naar de zogeheten Brummen-jurisprudentie van de Afdeling, of dat verweerder gehouden was tot een integrale heroverweging van het besluit tot sluiting met inbegrip van de tegen de waarschuwing ingebrachte bezwaren, zoals door eiseressen is aangevoerd.
De rechtbank staat derhalve voor de vraag of verweerder in het thans bestreden besluit, in het licht van de aangehaalde uitspraken van de Afdeling, op adequate wijze heeft voorzien in een integrale heroverweging van zijn besluit tot sluiting van de seksinrichting van eiseressen.
3. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep van eiseressen overweegt de rechtbank dat het thans bestreden besluit dateert van
15 mei 2006 en op dezelfde datum is verzonden. De beroepstermijn van zes weken is derhalve aangevangen op 16 mei 2006 en afgelopen op
26 juni 2006. Het beroepschrift van eiseressen van 26 juni 2006 is op
26 juni 2006 per fax en op 27 juni 2006 per post ter griffie van de rechtbank ontvangen. Het beroep is daarom tijdig ingediend, zodat eiseressen in hun beroep kunnen worden ontvangen.
4. De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of eiseressen thans nog belang hebben bij het verkrijgen van een rechterlijk oordeel over de rechtmatigheid van de sluiting van de seksinrichting.
Eiseressen hebben daartoe gesteld dat zij schade hebben geleden door de sluiting van de seksinrichting gedurende een maand, welke schade mogelijk op verweerder kan worden verhaald.
De rechtbank is van oordeel dat eiseressen, gelet op dit financiële belang, voldoende processueel belang hebben bij het verkrijgen van een rechtmatigheidsoordeel over de sluiting van de seksinrichting.
5.1 De rechtbank overweegt als volgt.
Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 151a van de Gemeentewet heeft de gemeenteraad van verweerders gemeente in de Algemene Politieverordening voor ’s-Gravenhage 1982 (verder: APV) in paragraaf 6 een aantal bepalingen opgenomen (artikel 95a tot en met 95t), waarin voorschriften worden gesteld met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. De exploitatie van een seksinrichting is daarin gebonden aan een vergunning van verweerder. Op de exploitant rust de verplichting er voortdurend op toe te zien dat in de seksinrichting - kort weergegeven - geen strafbare feiten plaatsvinden en geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen die illegaal in Nederland verblijven en/of in Nederland geen arbeid mogen verrichten.
Op grond van artikel 95o van de APV kan verweerder besluiten tot de - al dan niet tijdelijke - sluiting, geheel of gedeeltelijk, van een seksinrichting, indien (onder meer) in strijd met evengenoemde bepalingen wordt gehan- deld.
In het Handhavingsarrangement voor seksinrichtingen en escortbedrijven (gepubliceerd in “De Posthoorn” in oktober 2000, een wijziging in de “De Posthoorn” van 14 april 2004) is vastgelegd op welke wijze de gemeente Den Haag, het Regiokorps Haaglanden en het Openbaar Ministerie omgaan met overtredingen van paragraaf 6 van de APV van Den Haag inzake seksinrichtingen, escortbedrijven en straatprostitutie.
Ingevolge onderdeel b van het Handhavingsarrangement wordt een stappenplan gevolgd, indien sprake is van exploitatie van een seksinrichting in strijd met de verleende vergunning. In dat stappenplan worden onder meer situaties vermeld waarin inadequaat beheer plaatsvindt, bijvoorbeeld door het ontbreken van toezicht door de exploitant, en waarin prostituees worden aangetroffen die niet beschikken over een geldig verblijfsdocument dat arbeid in Nederland toestaat. Deze beide feiten spelen bij de gehouden controles in de seksinrichting van eiseressen een rol.
Het stappenplan voorziet na constatering van een overtreding als hier aan de orde in een waarschuwing van de exploitant. Vindt daarna opnieuw een overtreding plaats, dan wordt de seksinrichting voor de duur van een maand gesloten.
Volgens dit beleid is een waarschuwing een jaar geldig.
Onderdeel b van het Handhavingsarrangement, gepubliceerd in 2000, bevat een nauwkeurig uitgewerkt stelsel van overtredingen van de exploitatiever- gunning en de wijze waarop verweerder daarop met bestuurlijke maatregelen reageert. In nagenoeg alle gevallen gaat na constatering van een overtreding een waarschuwing van verweerder aan de exploitant uit alvorens verweerder, na een tweede overtreding, tot sluiting kan besluiten. De duur van de sluiting varieert al naar gelang de vastgestelde (eerste en tweede) overtreding. Afgezien van het geval van het aantreffen van een (of meer) minderjarige(n)
in de seksinrichting besluit verweerder nooit rauwelijks tot een tijdelijke sluiting.
5.2 De Afdeling heeft in haar uitspraak van 18 januari 2006 (nummer 200409413/1) geoordeeld dat een waarschuwing als in het Handhavings- arrangement voorzien niet afzonderlijk appellabel is, maar dat in het kader van een bezwaar of beroep tegen een besluit tot (tijdelijke) sluiting van een seksinrichting tevens de rechtmatigheid van de gegeven waarschuwing moet worden betrokken.
In de andere uitspraak van 18 januari 2006 (nummer 200409414/1) heeft de Afdeling (onder meer) verweerders besluit van 6 augustus 2003 betreffende de sluiting van de seksinrichting van eiseressen vernietigd vanwege een onvoldoende motivering van dat besluit. Bij zijn besluitvorming heeft verweerder blijkens het commissieadvies waarop dat besluit was gebaseerd niet betrokken de door eiseressen aangevoerde bezwaren tegen de gegeven waarschuwing.
5.3 De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het thans bestreden besluit niet is overgegaan tot een integrale heroverweging van het besluit tot sluiting van de seksinrichting. Het bestreden besluit is gebaseerd op het advies van de commissie van 18 april 2006, waaruit blijkt dat de commissie zich heeft beperkt tot het onderzoeken van de in r.o. 2.5.2.1 van de uitspraak van de Afdeling (nummer 200409414/1) genoemde bezwaren tegen het optreden van de toezichthouders tijdens de controle op 14 februari 2003. Door zich geheel op dit advies te verlaten heeft verweerder uit het oog verloren dat hij, gelet op de vernietiging van de beslissing op bezwaar van 6 augustus 2003, gehouden was tot een volledige bestuurlijke heroverweging van zijn besluit tot tijdelijke sluiting van de seksinrichting. In dat kader waren niet alleen de evengenoemde bezwaren van eiseressen aan de orde, maar al hetgeen door haar in beide bezwaarschriften tegen de waarschuwing en de tijdelijke sluiting is aangevoerd. Het gehele besluitvormingstraject als voorzien in het Handhavingsarrangement (eerste overtredingen, waarschuwing, tweede overtreding, tijdelijke sluiting) behoorde daarbij aan de orde te komen. Verweerder heeft ten onrechte gemeend dat hij kon volstaan met het repareren van het door de Afdeling vastgestelde motiveringsgebrek met betrekking tot de bezwaren van eiseressen tegen de waarschuwing.
5.4 Verweerders beroep op de zogeheten Brummen-jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 augustus 2003, AB 2003, 355; LJN: AI0801) kan niet worden gevolgd, aangezien zich hier geen feitencomplex voordeed als in die jurisprudentie aan de orde was. Verweerders besluitvorming met betrekking tot zowel de waarschuwing als de sluiting van de seksinrichting stond, gelet op de vernietiging van het besluit van 6 augustus 2003, in de te verrichten bestuurlijke heroverweging integraal ter discussie.
5.5. Verder overweegt de rechtbank dat verweerder, zich baserend op het advies van de commissie, ten onrechte is uitgegaan van een sluiting voor de duur van drie maanden, terwijl het primaire besluit ziet op een sluiting voor de duur van een maand. Gelet op het regime van het Handhavingsarrange-ment is een sluiting voor de duur van drie maanden na een tweede overtreding niet mogelijk. Dat dit bij de voorbereiding van het thans bestreden besluit niet is opgemerkt duidt op een onvoldoende zorgvuldige voorbereiding. Verweerder heeft in het verweerschrift erkend dat dit aspect door hem over het hoofd is gezien.
5.6 Gelet op hetgeen in het voorgaande is overwogen, kan het bestreden besluit geen stand houden en zal het op formele gronden moeten worden vernietigd. De rechtbank zal dat besluit vernietigen wegens een onvoldoende zorgvuldige voorbereiding en wegens een motiveringsgebrek.
Aangezien zich hier geen situatie aandient waarin slechts èèn rechtens juiste beslissing kan worden genomen, heeft de rechtbank geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom opnieuw op de beide bezwaarschriften van eiseressen van 14 maart 2003 en 22 april 2003 moeten beslissen.
6. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseressen gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,--, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak bepaald is op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te weten het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting, 2 punten met een waarde van € 322,-- elk worden toegekend.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep gegrond.
Vernietigt het bestreden besluit van 15 mei 2006, kenmerk B.3.06.0084.001.
Draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,--, welke kosten voormelde rechtspersoon aan eiseressen dient te vergoeden.
Bepaalt dat de rechtspersoon gemeente ’s-Gravenhage aan eiseressen het door haar betaalde griffierecht, te weten € 281,--, vergoedt.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. J.W. Sentrop en in het openbaar uitgesproken op
21 december 2007, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. B.M. van der Meide.